Sociale wijkteams als indicator voor effectieve decentralisatie

Ben Sanders 20.11.2014

De decentralisaties zijn in volle gang, nog goed één maand te gaan,

Gemeenten krijgen per 1 januari 2015 veel extra taken en middelen op het gebied van jeugdzorg, maatschappelijke ondersteuning en participatie (werk en bijstand). Voor de uitvoering van die nieuwe taken is echter minder budget beschikbaar dan voorheen. De gedachte is dat het kan als gemeenten ook nieuwe manieren van uitvoering introduceren, waarbij zij hun specifieke voordelen kunnen benutten: maatwerk, eigen kracht, integraal, nabij en resultaatgericht. Gemeenten kunnen iets wat rijk, provincies en zorgverzekeraars niet kunnen: Makkelijker met burgers in contact komen; Gesprekken met burgers en hun omgeving aangaan; Burgers stimuleren om meer eigen kracht en initiatief te tonen; Maatwerk leveren; Integraal kijken naar gezin of huishouding; Verschillende leefdomeinen betrekken bij een vraag van een burger; Nabije voorzieningen gebruiken; Beter zicht ontwikkelen of een ondersteuning ook resultaat heeft.

De gemeentelijke mogelijkheden:
Binnen het onderzoek is gekeken naar de factoren waar een gemeente zelf invloed op heeft om tot een effectieve decentralisatie en actief burgerschap te komen. In de bestuurskundige literatuur komen we dan uit op thema’s als strategie, organisatie en inrichting, en sturing en bekostiging (Noordergraaf 2011).

Bij deze grote operatie van 3 gelijktijdige decentralisaties hebben we ook gekeken naar inzichten in veranderkunde en transitiemanagement (Rotmans 2002). Dat leidt tot een set van factoren rond strategie, inrichting en sturing die gemeenten al dan niet inzetten. Ook laat het zien hoe effectief de decentralisaties in gemeenten zijn in termen van maatwerk, integraliteit, resultaatsturing en actief burgerschap.

Maar om te beginnen, onderschrijven gemeenten de uitgangspunten van een effectieve decentralisatie eigenlijk wel? Het blijkt dat alle betrokken gemeenten een visie op het sociale domein hebben neergelegd. In al die documenten, soms al uit 2010 of eerder, staan vergelijkbare uitgangspunten benoemd: burgers doen meer zelf, met en voor elkaar, maatwerk, integraal werken, gebruik van nabije voorzieningen, preventie en meer sturen op resultaat. Kortom, er is sprake van een breed gedeelde visie.

Alle gemeenten schetsen ook een verdeling in de volgende ‘hokjes’: Burgerkracht, De nulde lijn, waarin burgers alles vooral zelf en met elkaar regelen, Algemene voorzieningen en sociale wijkteams.

De eerste lijn, vrij toegankelijk voor burgers, Specialistische ondersteuning, En de tweede lijn, alleen via verwijzing toegankelijk voor burgers. Deze verdeling zien we op papier steeds terugkomen in de diverse beleidsnota’s: veel piramides, soms trappen, soms cirkels. Uit diverse gesprekken en bij analyse van de stukken blijkt actief burgerschap hoog op de agenda te staan en veel aandacht te krijgen in de media. Maar we zien het minder sterk terug in inzet van middelen en grootschalige activiteiten.

Vermoedelijke oorzaak daarvan is dat gemeenten wel het belang van de ontwikkeling van actief burgerschap erkennen, maar de ontwikkeling van burgerkracht zien als een ‘bottom-up’ proces. Iets dat moet ontstaan uit de interactie tussen burgers onderling en tussen burgers en professionele werkers in de praktijk. Gemeenten kunnen dat alleen maar faciliteren en stimuleren, dat vergt een lange adem. Bovendien kunnen ze een deel van hun gebruikelijke instrumenten, zoals financiering en regulering, niet krachtig inzetten om dat proces te versnellen.